Gepubliceerd op 20 juni 2023
Iedereen die het nodig heeft, moet geestelijke gezondheidszorg kunnen krijgen. Maar: er zijn wachtlijsten waar ook mensen met een complexe zorgvraag op belanden. Door betere afstemming tussen behandelaren en zorgverzekeraars kan de zorg beter worden verdeeld en kunnen deze cliënten eerder worden behandeld. Vijf behandelaren met verschillende functies en doelgroepen vertellen over hun ervaringen met zorgvraagtypering in de dagelijkse praktijk.
Zorgvraagtypering maakt onderdeel uit van het nieuw ingevoerde Zorgprestatiemodel. Via deze bekostigingsmethodiek kan goede zorg worden aangeboden tegen een reële vergoeding. Met zorgvraagtypering wordt duidelijker in kaart gebracht wat de juiste soort en hoeveelheid zorg is bij een zorgvraag en hoeveel complexe cliënten worden behandeld bij een zorgaanbieder. In de toekomst kan het tarief voor behandelaren daarop worden aangepast. Dit helpt om cliënten met een complexe zorgvraag passend te kunnen bekostigen.
Een belangrijk onderdeel van zorgvraagtypering is de HoNOS+-vragenlijst. Behandelaren vullen negentien vragen in over het gedrag, de symptomen, de beperkingen en het sociaal functioneren van de patiënt. Op basis van de antwoorden geeft het elektronisch patiëntendossier (EPD) aan welke zorgvraagtypes goed bij de zorgvraag passen. De behandelaar kiest uiteindelijk voor een zorgvraagtype en kan dus van de verwachting afwijken. Sinds begin 2022 werken behandelaren in de ggz met deze vragenlijst en registreren ze zorgvraagtypen. Ondertussen bereidt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verbeteringen voor om beter aan te sluiten op de praktijk.
Afspraken over zorgvraagtypes en behandelkosten
Zorgvraagtypering komt naast de diagnostiek, die blijft plaatsvinden op basis van de DSM-V. Vrijgevestigd psychotherapeut en bestuurslid bij de Landelijke Vereniging voor Vrijgevestigde Psychologen en psychotherapeuten (LVVP) Alexandra Sillen vindt dat een logische splitsing. “De DSM zegt niks over hoe duur een behandeltraject wordt. Nu zegt zorgvraagtypering ook niet alles, maar het is goed om marges te creëren om grenzen te stellen qua verwachting van het aantal sessies.”
Klinisch psycholoog Michiel Strijbis ziet het als een voordeel dat dit model niet gaat over diagnostiek of de inhoud van de behandeling. “Daarvoor zijn ggz-regels. Het is fijn dat de zorgverzekeraar door zorgvraagtypering niet meer op inhoudsniveau met de behandelingen bezig is”, vertelt hij. Sillen is het met hem eens. “Ik ben nu veel tijd kwijt om zaken op het gebied van zorgverzekeraars in de gaten te houden. Met zorgvraagtypering maken we gezamenlijke afspraken binnen ons werkveld. Je hoeft dus niet meer met elke zorgverzekeraar apart te zitten of rekening te houden het feit dat cliënten van zorgverzekeraar wisselen.”
Vragenlijst om klachten van cliënten te scoren
Om behandelaren te ondersteunen bij het categoriseren van de zorgvraag van hun cliënten, maakt de HoNOS+-vragenlijst ook onderdeel uit van de zorgvraagtypering. Sillen vindt dat een goede zaak: “Op het moment dat je daar geen methode voor hebt, wordt het minder betrouwbaar. Door HoNOS+ wordt je in een stramien meegenomen om iemand een zorgvraagtype toe te kunnen wijzen: het is echt een methode.” Toch ziet ze ook verbeterpunten voor de vragenlijst zoals hij nu is. “Taalkundig is de HoNOS+ niet altijd helder uitgedrukt: de formulering is soms wat vaag. Bij één vraag gaat het om depressieve stemming, maar dat kunnen cliënten ook ervaren zonder een depressie volgens de DSM-termen te hebben. Dat is verwarrend.”
Daarnaast merkt GZ-psycholoog Lotte van Reuler van Indigo Midden-Nederland dat de huidige vragen niet altijd goed aansluiten op de doelgroep die zij behandelen. Strijbis sluit zich daarbij aan. Hij werkt in de verslavingszorg en merkt op: “De HoNOS+ biedt weinig inhoudelijke informatie als het gaat om verslavingsproblemen. Als ik het gedrag van mijn cliënten invul, zegt de uiteindelijke score daardoor niks over de aard, inhoud en ernst van de verslavingsproblematiek. Een cliënt met een verslaving maar geen verdere problemen, zou bijvoorbeeld geen zorgvraag hebben.” Daarnaast merkt hij op dat het kwetsbaar is dat instellingen de HoNOS+ ook ‘functioneel’ kunnen invullen om het gewenste zorgvraagtype te krijgen.
Van Reuler vindt de uitleg bij de vragenlijst nog te eenzijdig. “Er is bijvoorbeeld een vraag over relaties. Die vraag is bij mensen met persoonlijkheidsproblematiek door hun ingewikkelde dynamiek met anderen veel lastiger in te vullen dan bij mensen met bijvoorbeeld een depressie. Met een uitgebreidere uitleg kunnen we wellicht ondervangen dat sommige vragen ten onrechte gescoord worden.” Een speciale commissie buigt zich momenteel over verbeteringen voor onder meer de HoNOS+-vragenlijst. Daarbij wordt ook gekeken naar de validiteit en betrouwbaarheid van de vragenlijst.
De tekst gaat verder onder het kader.
Dit is hoe de NZa de zorgvraagtypering wil verbeteren in samenwerking met behandelaren
Zorgaanbieders leveren in 2023 (met terugwerkende kracht) hun data over de HoNOS+-vragenlijst aan bij de NZa. De gegevens worden gebruikt om het systeem achter de zorgvraagtypering verder te ontwikkelen en om beter aan te sluiten bij de wensen van behandelaren. De NZa werkt voor deze ontwikkeling samen in een adviescommissie, waarin branche- en beroepsverenigingen vertegenwoordigd zijn. De commissie brengt, onder meer op basis van data-onderzoek van de NZa, advies uit over het Nederlandse zorgvraagtyperingssysteem. Zo wordt onder meer gekeken naar het eventueel aanpassen van de vragenlijst, de chronische ggz en de huidige zorgvraagtypen. Naar verwachting zal de zorgvraagtypering vanaf 2024 of 2025 ingezet worden voor de zorginkoop van de ggz.
Een passend zorgvraagtype selecteren
Behandelaren kunnen uit 20 zorgvraagtypen kiezen om de zorgvraag van hun patiënt te karakteriseren. Deze typeringen zijn onderverdeeld in diverse gradaties van psychische problematiek, psychotische problematiek of cognitieve problematiek. Doordat de vragen van de HoNOS+-lijst soms niet helemaal aansluiten op een bepaalde doelgroep, geldt dat indirect ook voor de zorgvraagtypen. Klinisch psycholoog Sandra Huiskamp van ggz-instelling De Viersprong behandelt mensen met een persoonlijkheidsstoornis en ziet dat veel cliënten van haar en haar collega’s rond zorgvraagtype 7 uitkomen. “Maar onze cliënten zijn niet vergelijkbaar”, geeft ze aan. “De zorgvraagtypen zijn voor onze populatie dus nog niet onderscheidend genoeg.” Dat herkent ook Van Reuler. Zij ziet in haar praktijk onder meer mensen met een chronische zorgvraag die zijn uitbehandeld in de specialistische ggz. “Het is lastig om een zorgvraagtype te vinden dat bij hen past. Ik had daarom idealiter nog een zorgvraagtype tussen typen 3 (matige problematiek) en 4 (ernstige problematiek) gezien.”
Ook voor cliënten kan het helpen om tussen ‘matig’ en ‘ernstig’ een tussenvorm toe te voegen, vindt Van Reuler. “Matige problematiek kan voor een cliënt voelen als een understatement, terwijl ernstige problematiek gelijk heel zwaar klinkt. Een tussenoptie zou daarom helpen en doet meer recht aan de situatie van de cliënt.” Daarentegen vindt psychiater Annemiek Dop van GGz Centraal Flevoland dat er ook niet teveel geconcretiseerd moet worden: “Ik heb weleens het idee dat er een continue zoektocht is naar het concreet maken van een vak dat niet concreet is. Wij hebben geen labtesten waar we afkapwaarden op kunnen zien. Elke patiënt is anders. Ik zeg ook weleens: we zijn dokters en stellen diagnoses en behandelen. Sommige ziektes gaan over en anderen zijn chronisch. En chronisch kost het meeste geld.”
Zorgvraagtypen bespreken met cliënten
Doordat zorgvraagtypering voornamelijk is bedoeld voor de bekostiging van de ggz, komt het onderwerp minder naar voren bij gesprekken met cliënten. Van Reuler: “Bij Indigo benoemen we bij patiënten wel hun zorgvraagtype. Meestal zegt die categorisering hen niet veel. Een diagnose is belangrijker: dat kunnen ze ook opzoeken en beter begrijpen.” Dat herkent ook Huiskamp. “Een zorgvraagtype zegt niet veel over de aard van de problematiek of over een indicatie. Ik zie er daarom de meerwaarde niet van in om het met een cliënt door te nemen.”
In sommige gevallen doet Sillen dat wel, al is ze nog zoekende naar de manier waarop ze dat het beste kan doen. “Eén van mijn cliënten vond het juist fijn om zijn zorgvraagtype te weten. Zorgvraagtypering gaat namelijk niet om de diagnose, maar over hoe ernstig de klachten zijn. Deze cliënt had substantiële klachten en voelde juist erkenning voor zijn problemen door zijn zorgvraagtype te kennen.” Maar omdat zorgvraagtypering geen onderdeel uitmaakt van de reguliere diagnostiek en behandeling van de cliënt, wordt de methode soms ook gezien als een extra administratieve last. Psychiater Dop merkt dat omdat iedereen een eigen zorgvraagtype krijgt er een aardige belasting naast haar reguliere taken komt. “Dat zit vooral in het invullen van de vragenlijst, dat nog door een inhoudelijk expert gedaan moet worden. Als ik dan ook twijfel over een antwoord omdat de vraag niet past bij wat ik wil vertellen, kost dat me toch weer een paar minuten extra per patiënt. Ik maak liever mensen beter dan dat ik bezig ben met extra administratie.”
Geestelijke gezondheidszorg toegankelijk houden
Dat informatie over de duur van de behandeling voor een zorgverzekeraar belangrijk is, begrijpt Dop. “Een langdurige behandeling kost meer dan een korte. Op dit moment is er daardoor een lastige samenspraak met zorgverzekeraars. Als je aan je budgetplafond zit, kun je niet meer mensen behandelen terwijl je dat soms wel wil of je moet juist een tandje bijzetten om aan het bepaalde budget te komen terwijl je vol zit. Ik snap dat zorgverzekeraars dat meer gelijk willen trekken.” Strijbis vindt het daarom goed dat de kosten in de ggz anders beheerst gaan worden. “Er wordt veel uitgegeven in onze sector. Behandelingen in de ggz zijn zeer kostbaar en niet altijd effectief. Daarom is het goed als zorgverzekeraars een vergelijking kunnen maken tussen verschillende zorgaanbieders. Op die manier kunnen ze dan de kosten en duur van behandelingen monitoren en tegelijkertijd de inhoud van de behandeling bij de behandelaar laten.”
Ook voor behandelaren ligt op het monitoren van kosten en duur van behandelingen een taak, vindt Sillen. “We moeten ook dit systeem met zijn allen houdbaar maken zodat we psychologische zorg kunnen blijven bieden. Daar moeten reële grenzen voor komen die werken. Ik denk dat we allemaal belang hebben bij een bepaalde begrenzing want ons gezondheidszorgsysteem is niet houdbaar op deze manier.”
Zorgverzekeraar: beter inzicht in landelijke verdeling wachtlijsten en complexe zorgvragen
Ook de zorgverzekeraar heeft te maken met zorgvraagtypering. Femke van de Pol is beleidsadviseur en zorginkoper bij verzekeraar CZ en neemt ook deel aan de adviescommissie over zorgvraagtypering. “Een beperkende factor aan de diagnose-behandelcombinatie (dbc) is dat je aan de declaraties niet kunt zien welke zorg wordt geleverd voor welke zorgvraag. Op enkel de minutenrange en DSM-stoornis kunnen we als verzekeraar niet goed bepalen welke zorg op welke plekken ingekocht moet worden”, legt ze uit. Dat maakt het werk van de verzekeraar, die een zorgplicht heeft, soms ingewikkeld.
Bijvoorbeeld op het gebied van wachttijden in de ggz en het behandelen van complexe zorgvragen ziet Van de Pol kansen. “Op dit moment is de vraag waar de meest complexe zorgvragers zijn. Met zorgvraagtypering kunnen we dat beter bepalen en hopelijk ook meer inzicht krijgen in deze doelgroep. Ook kunnen we complexe zorg passender vergoeden.” Zorgverzekeraars zijn nu allemaal op hun eigen manier zoekend naar hoe ze passende zorg moeten inkopen voor de doelgroepen in de ggz, waardoor het lastiger wordt als een cliënt wisselt van verzekeraar of behandelaar. Door zorgvraagtypen moet het volgens Van de Pol overzichtelijker worden om samen te werken met zowel andere verzekeraars als verschillende behandelaren. “We hebben allemaal als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid dat de geestelijke gezondheidszorg toegankelijk en betaalbaar wordt gehouden. Zorgvraagtypering kan daarbij helpen en dat moeten we samen doen.”
Wil je meer lezen over hoe de NZa tegen wachttijden bij complexe zorgvragen aankijkt en hierop anticipeert? Dat lees je in het artikel ‘Geestelijke gezondheidszorg voor wie het echt nodig heeft’.